Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 7.1906

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Hezenmans, L. C.: De jongste herstellingswerken der St. Jans-Kerk te 's Hertogenbosch
DOI Artikel:
Opgravingen te Katwijk - Urnenvondst te Naaldwijk - N.H. kerk to Rhoon
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17413#0173

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
iö5

uit gehouwen steenwerk met gegoten koperen spijlen en schoone eiken-
houten bas-reliëfs, werd hersteld ; twee laatst XVIe eeuvvsche tochtportalen
werden van de verflagen ontdaan en in orde gebracht. Ook kwam de kerk in
het bezit van het bekende oude vleugel-altaar uit de verzameling van het kasteel
te Heeswijk; grootendeels uit giften van bijzondere personen werd het aan-
gekocht, en het staat thans, in uitmuntenden staat, in eene der straalkapellen.

De werken aan het uitwendige op dit oogenblik, bevatten de herstelling
van het oostelijk gedeelte van het noorder dwarspand, dat veel overeenkomst
heeft met dat van het zuiden. In het volgende jaar kunnen zij zijn afgeloopen
en dan zullen voltooid zijn de beide groote zij-portalen en de dwarspanden,
de koepel, het geheele schip, de westergevel, met al hun rijkdom van
bewerking in gehouwen bergsteen, met al hun beelden en sieraden, en
de beurt zal komen aan het Choor en de straalkapellen.

L. C. Hezenmans.

Opgravingen te Katwijk.

De Heer N. J. Krom schrijft in de IV. R. Ct. het volgende:

Gedurende de afgeloopen week hebben te Katwijk in de zanderij van
baron van Wassenaer van Catwijk vanwege 's Rijks Museum van Oudheden
opgravingen plaats gevonden onder leiding van ondergeteekende (terzijde
gestaan door den heer Mulder te Katwijk), een en ander naar aanleiding
van een vondst van skeletten en potscherven door de afzanders, die echter,
hoe spoedig wij ook ter plaatse waren, het terrein reeds zóó zeer hadden
doorwoeld, dat methodisch onderzoek zeer bemoeielijkt werd.

Echter bleek reeds spoedig uit de overblijfselen van vaatwerk, die voor
den dag kwamen, o. a. latere terra sigillata, en uit verdere fragmenten van
dakpannen, ijzerwerk enz., dat wij te doen hadden met een nederzetting
uit den laat- of na-Romeinschen tijd, terwijl stukken van een schelpenlaag,
die zich waar de grond onomgewerkt was boven en op het niveau van
de genoemde overblijfselen vertoonde, deden vermoeden, dat die nederzetting
door de zee vernield was. Sporen van huttenbouw waren aanwezig, doch
door den slechten toestand van het terrein moeielijk geheel te volgen.

De vraag, of de op dezelfde hoogte gevonden skeletten tot denzelfden
tijd behoorden, werd bevestigend beantwoord door de merkwaardige vondst
van een snoer van kralen om den hals van één dier skeletten ; dit snoer
nl. is met groote zekerheid te dateeren in den vroeg-Frankischen tijd.

De conclusie is dus niet gewaagd, dat ongeveer in de 5de eeuw n. C.
een overstrooming deze nederzetting heeft vernietigd en dat de_ bewoners
daarbij zijn omgekomen. Nauwkeurige bijzonderheden over den aanleg der
nederzetting zullen echter eerst gegeven kunnen worden, wanneer dat deel
van het terrein, dat nu nog door het duin wordt bedekt, ongeschonden
voor het methodisch onderzoek bewaard blijft.

N. R. Ct. 4 Oct. 1906.
 
Annotationen