Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 7.1906

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Boeles, Pieter Catharinus J. A.: Repliek
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17413#0141

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
133

in Friesland (maar niet aan ons) toegezonden te worden, niet gepubliceerd
had mogen worden, gelijk een indiscreet persman deed. Alsof dat met
het betoog iets te maken had en het werk van het Friesch Genootschap
er niet evengoed door in discrediet gebracht werd in de oogen der Friesche
autoriteiten, wier steun wij zoo hoog noodig hebben; en dat het Leidsche
schrijven met ons verband hield, blijkt wel uit de omstandigheid dat alleen
de terpen in Friesland genoemd werden. Ten slotte geeft men in het
laatste Leidsche jaarverslag toe, dat de hooge kosten helaas aan eene
algeheele afgraving der terpen in den weg staan en dat het Friesch
Genootschap nu eens alles gedaan heeft wat in de gegeven omstandig-
heden mogelijk was. Een uitspraak die ik waardeer en ik dacht dat het
daarbij blijven zou. Waarom zoekt dan de zoon den tomahawk weer op,
die door den vader begraven was?

Het Friesch Genootschap heeft over de terp te Hoogebeintum niets te
zeggen. De afgraving gaat zooals dat voor de exploitatie het beste is, met
dien verstande evenwel, dat op last der eigenaren de gravers gewillig het
werk laten staan, wanneer zich ter plaatse iets belangrijks voordoet, dat
dan volgens onze aanwijzing ontgraven mag worden. Dit alles was Dr. H.
bekend, zoodat zijn heele betoog over eene methode, die men had moeten
toepassen, niets is dan het luchten van zoogenaamde vakkennis, nu die
methode in het gegeven geval niet toegepast kon worden, omdat de
eigenaren daar nu eenmaal niet op gesteld waren. Ieder, die zich maar
even praktisch in de zaak indenkt, begrijpt terstond, dat de exploitatie dan
veel duurder zou worden.

Dat Dr. H. beschikt over hoedanigheden, die een schrijver van zekere
verkiezingslectuur eer aan zonden doen, dien lof meen ik hem niet te
mogen onthouden na het lezen van die beminnelijke zinsnede:

»Nog eens het lijkt mij jammer voor de goede zaak, dat Mr. B. door
een al te groote omhaal van geleerdheid den indruk schijnt te vestigen ])
alsof hier werkelijk reeds een archaeologisch onderzoek der terpen een
goed eind op streek was". Hoewel Dr. H. in mijn artikel niets weet aan
te toonen wat onjuist is of onhoudbaar — ik constateer dat met voldoening,
al had hij mij die moeite kunnen besparen — heb ik toch de goede zaak
geschaad. Niet waar, dat ontbrak er nog maar aan en is het dan niet naar
om zoo te durven schrijven, waar ik uitdrukkelijk constateerde, dat wat
hier gedaan werd, slechts een eerste stap in de goede richting was, dat
opgravingen op grooten schaal, b. v. van eene geheele terp. in eigen exploi-
tatie, de werkkracht van het Genootschap te boven gaan — er zijn nog
zoovele andere belangen, die behartigd willen worden — en een staf van
medewerkers eischen ; dat het de tijd nog niet is om een theorie te geven
over het ontstaan der terp. Ook in de iV. R. Courant schreef ik. me een
grootscher onderzoek te kunnen voorstellen.

i) Ik cursiveer.
 
Annotationen