DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:Verslagen van Vereenigingen
DOI Artikel:Vogelsang, Willem: Tentoonstelling van Oud-Vlaamsche kunst te Brugge, [2]
DOI Seite / Zitierlink: https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0032
24
het onlangs aangekochte schilderstuk van Jan de Bray geen plaats was aan
de wanden. Zoude hieraan niet 'te genioet te komen zijn, door de nu
ontruimde lokalen ter beschikking te stellen van den directeur van het
Museum Boymans ?
Onder de aanwinsten valt speciaal te wijzen op twee portretten door
Jacob Gerritsz. Cuvp uit 1630 en 1639, het stuk van de Bray en een
binnenhuis met twee figuren door Hubert van Ravesteyn. Naar aanleiding
van deze aanwinsten worden cenige bijzonderheden over deze schilderijen
en de schilders vermeld.
Verslag over den toestand van het West-Friesch Museum te
Hoorn, gedurende het jaar 1901.
Over bovengenoemd verslag kunnen wij kort zijn, daar het afgeloopen
jaar zich voor het West-Friesch Museum door niets bijzonders gekenmerkt
heeft. Het gebouw en de voorwerpen verkeeren in goeden staat. Aanwinsten
van belang hebben niet plaats gehad.
Met genoegen lazen wij, dat ook het West-Friesch Museum door
inzending van eenige voorwerpen deel genomen heeft aan de te Amsterdam
gehouden Tentoonstelling van Ambachtskunst.
Het verslag eindigt met een woord van erkentelijkheid aan de Regenten
van het St. Pietershof, voor de onbekrompen wijze, waarop deze den
bouwvalligen en smakeloozcn oostermuur van genoemd gesticht deden
vervangen door een met het inwendige van het gebouw en met de in
1900 gestichte groep woningen aan de Noordzijde meer in overeenstemming
zijnden muur.
In Mei j 1. is te Nijmegen eene geschiedkundige verecniging opgericht
in den geest van »die Haghe«. De vereeniging is »Oppidum Batavorum«
gedoopt. Tot voorzitter werd gekozen de heer j. J. Weve.
Tentoonstellingen.
Tentoonstelling van Oud-Vlaamsche kunst te Brugge.
(Slot).
De onderstaande losse aanteekeningen op sommige nummers van den
Katalogus zijn tijdens de tentoonstelling en in aansluiting aan mijn alge-
meene beschouwingen over de oud-Nederlandsche schilderkunst geschreven.
Toen ik ze persklaar maakte had ik van den »Catalogue critique" van
G. H. de Loo (Hulin) nog geen gebruik gemaakt. Nu ze door plaatsgebrek
moesten blijven liggen tot een volgend nummer is hun feitelijk doel, den
bezoeker van 't vak eenige opmerkingen in de hand te geven, die hij ter
het onlangs aangekochte schilderstuk van Jan de Bray geen plaats was aan
de wanden. Zoude hieraan niet 'te genioet te komen zijn, door de nu
ontruimde lokalen ter beschikking te stellen van den directeur van het
Museum Boymans ?
Onder de aanwinsten valt speciaal te wijzen op twee portretten door
Jacob Gerritsz. Cuvp uit 1630 en 1639, het stuk van de Bray en een
binnenhuis met twee figuren door Hubert van Ravesteyn. Naar aanleiding
van deze aanwinsten worden cenige bijzonderheden over deze schilderijen
en de schilders vermeld.
Verslag over den toestand van het West-Friesch Museum te
Hoorn, gedurende het jaar 1901.
Over bovengenoemd verslag kunnen wij kort zijn, daar het afgeloopen
jaar zich voor het West-Friesch Museum door niets bijzonders gekenmerkt
heeft. Het gebouw en de voorwerpen verkeeren in goeden staat. Aanwinsten
van belang hebben niet plaats gehad.
Met genoegen lazen wij, dat ook het West-Friesch Museum door
inzending van eenige voorwerpen deel genomen heeft aan de te Amsterdam
gehouden Tentoonstelling van Ambachtskunst.
Het verslag eindigt met een woord van erkentelijkheid aan de Regenten
van het St. Pietershof, voor de onbekrompen wijze, waarop deze den
bouwvalligen en smakeloozcn oostermuur van genoemd gesticht deden
vervangen door een met het inwendige van het gebouw en met de in
1900 gestichte groep woningen aan de Noordzijde meer in overeenstemming
zijnden muur.
In Mei j 1. is te Nijmegen eene geschiedkundige verecniging opgericht
in den geest van »die Haghe«. De vereeniging is »Oppidum Batavorum«
gedoopt. Tot voorzitter werd gekozen de heer j. J. Weve.
Tentoonstellingen.
Tentoonstelling van Oud-Vlaamsche kunst te Brugge.
(Slot).
De onderstaande losse aanteekeningen op sommige nummers van den
Katalogus zijn tijdens de tentoonstelling en in aansluiting aan mijn alge-
meene beschouwingen over de oud-Nederlandsche schilderkunst geschreven.
Toen ik ze persklaar maakte had ik van den »Catalogue critique" van
G. H. de Loo (Hulin) nog geen gebruik gemaakt. Nu ze door plaatsgebrek
moesten blijven liggen tot een volgend nummer is hun feitelijk doel, den
bezoeker van 't vak eenige opmerkingen in de hand te geven, die hij ter