ii7
is niets te vinden, 'twelk het vermoeden steunt, dat het rugpositief van
eene latere vergrooting; afkomstig zou zijn en niet tot van Campens
ordonnantie zou behooren. Men moge van meening verschillen over de
wijze van aanbrenging, het is niet te denken, dat een zoo hoogstaand
bouwmeester als van Campen geduld zou hehben, dat hierin tegen zijn
ontwerp of zijne aanwijzing gehandeld was. Ook is het niet aan te nemen,
dat hij van zins is geweest om het groote pijpenfront te plaatsen op twee
boven elkander gestelde kolomrijen ; dit zou geweest zijn een op stelten
zetten, indien geen rugpositief de ruimte boven de onderste zuilenrij vulde.
Juist op de hoogte, waarop het geplaatst is, trekt het door fijn snijwerk,
rijk verguldsel en bevallige beeldengroep het oog der toeschouwers, veeleer
dan het bovenfront, waarvan de afdekking zich schier in het kerkgewelf
verliest. En juist daar waar het aangebracht werd is het noodig, zal niet
de goê gemeente den met zijne 3 handklavieren, pedaal en talrijke registers,
koppelingen en afsluitingen zoo bewegelijken organist in den nek zien;
ook noodig tot dekking hiervan, dat de houten kast, waarin het door den
organist beheerschte mechaniek zich bevindt, voor zoover het boven het
rugpositief zichtbare gedeelten betreft, wit-marmer geschilderd en aan
weerszijden met een gebogen lijn verbreed is, aldus een kolossale kraagsteen
schijnende, die met de kolommen den zwaren bovenlast helpt dragen.
Eene groote schilderij van het inwendige der kerk in het Stedelijk Museum,
welke, blijkens de nog weinige wapenborden of rouwkassen, zeer kort na
den bouw van het orgel vervaardigd moet zijn, toont het zooals wij het nu
zien, slechts met dit verschil, dat de vroegere deuren van het rugpositief
thans ontbreken.
Dat de heer Weissman den schilder der bovendeuren van Everdingen
Claas in plaats van Gesar noemt achten wij eene vergissing, die aan de
opmerkzaamheid der kundige redactie ontgaan is.
C. W. Bruinvis.
Muntvondst te Noordwijkerhout.
In December 11. werd te Noordwijkerhout een pot met ongeveer 3500
munten opgegraven, waarvan de oudste uit het eind der 15de eeuw en
de jongste van 1572. Waarschijnlijk dus een schat, die tijdens of kort
voor het beleg van Leiden in den grond verborgen werd. De zilveren
munten hebben verreweg de overhand. Men vindt hierbij een groot aantal
oude Brabantsche en Spaansche stuivers van Karei V en van Philips den
Schoone, achste en zestiende realen van Ferdinand en Isabella. munten van
Holland, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Vlaanderen, een groot aantal heele,
halve en kwart realen en enkele kruisdaalders van Philips II en enkele
andere munten als Kamper schellingen, Groningsche flabben, Engelsche
schellingen van Elisabeth en van Hendrik VIII, Fransche testons en
een grossus van Frederik Johan George van Saksen. Onder de gouden
munten vindt men o. a. Gouden rijders, Nijmeegsche en Luiksche goudguldens,
is niets te vinden, 'twelk het vermoeden steunt, dat het rugpositief van
eene latere vergrooting; afkomstig zou zijn en niet tot van Campens
ordonnantie zou behooren. Men moge van meening verschillen over de
wijze van aanbrenging, het is niet te denken, dat een zoo hoogstaand
bouwmeester als van Campen geduld zou hehben, dat hierin tegen zijn
ontwerp of zijne aanwijzing gehandeld was. Ook is het niet aan te nemen,
dat hij van zins is geweest om het groote pijpenfront te plaatsen op twee
boven elkander gestelde kolomrijen ; dit zou geweest zijn een op stelten
zetten, indien geen rugpositief de ruimte boven de onderste zuilenrij vulde.
Juist op de hoogte, waarop het geplaatst is, trekt het door fijn snijwerk,
rijk verguldsel en bevallige beeldengroep het oog der toeschouwers, veeleer
dan het bovenfront, waarvan de afdekking zich schier in het kerkgewelf
verliest. En juist daar waar het aangebracht werd is het noodig, zal niet
de goê gemeente den met zijne 3 handklavieren, pedaal en talrijke registers,
koppelingen en afsluitingen zoo bewegelijken organist in den nek zien;
ook noodig tot dekking hiervan, dat de houten kast, waarin het door den
organist beheerschte mechaniek zich bevindt, voor zoover het boven het
rugpositief zichtbare gedeelten betreft, wit-marmer geschilderd en aan
weerszijden met een gebogen lijn verbreed is, aldus een kolossale kraagsteen
schijnende, die met de kolommen den zwaren bovenlast helpt dragen.
Eene groote schilderij van het inwendige der kerk in het Stedelijk Museum,
welke, blijkens de nog weinige wapenborden of rouwkassen, zeer kort na
den bouw van het orgel vervaardigd moet zijn, toont het zooals wij het nu
zien, slechts met dit verschil, dat de vroegere deuren van het rugpositief
thans ontbreken.
Dat de heer Weissman den schilder der bovendeuren van Everdingen
Claas in plaats van Gesar noemt achten wij eene vergissing, die aan de
opmerkzaamheid der kundige redactie ontgaan is.
C. W. Bruinvis.
Muntvondst te Noordwijkerhout.
In December 11. werd te Noordwijkerhout een pot met ongeveer 3500
munten opgegraven, waarvan de oudste uit het eind der 15de eeuw en
de jongste van 1572. Waarschijnlijk dus een schat, die tijdens of kort
voor het beleg van Leiden in den grond verborgen werd. De zilveren
munten hebben verreweg de overhand. Men vindt hierbij een groot aantal
oude Brabantsche en Spaansche stuivers van Karei V en van Philips den
Schoone, achste en zestiende realen van Ferdinand en Isabella. munten van
Holland, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Vlaanderen, een groot aantal heele,
halve en kwart realen en enkele kruisdaalders van Philips II en enkele
andere munten als Kamper schellingen, Groningsche flabben, Engelsche
schellingen van Elisabeth en van Hendrik VIII, Fransche testons en
een grossus van Frederik Johan George van Saksen. Onder de gouden
munten vindt men o. a. Gouden rijders, Nijmeegsche en Luiksche goudguldens,