Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 4.1902-1903

DOI issue:
Nr. 4
DOI article:
Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam. Aanwisten - Mauritshuis te 's-Gravenhage
DOI article:
Boer, Tjitze de: De nieuwe inrichtung van het Groningsch Museum
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0139

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
130

't Is een donkere van der Neer, hier en daar wat rossig in de lichten
geworden door 't ^doorgroeien" van het eiken paneel, waarop de schilder
werkte. Een opkomende maan, reeds vrij hoog aan den hemel, door-
brekend door opgepakte wolkenmassa's, die haar matgeel licht opvangen.
Droomcnde huizen en koeien op den voorgrond, in de verte een fijn verschietje
met molens en een bootje, dat over 't water glijdt: Het is een schilderij,
dat een blijvenden indruk maakt en telkens weer een eigenaardige, min
of meer dichterlijke stemming bij ons opwekt.

De Hendrick ten Oever is een typisch kunsthistorisch snufje; een
gezicht op de Keizersgracht, links beneden voluit gesigneerd en reeds in 1664
vermeld in den boedel van Cornelis de Bie, ten Oever's Amsterdamschen
leermeester. Dus een vroeg werk van ten Oever, wiens laatste gedateerde
schilderij, voor zoover bekend, van 1705 is.

Rechts doet het een beetje aan Gerrit Berckheyde's besliste techniek
denken, terwijl links hier en daar onhandigheden niet te ontkennen zijn :
het eendje b. v. en de vijf naief gedane vogeltjes in den boom. Heel goed
daarentegen is 't hoofdmotief der compositie, de boom, die rechts en boven
het stadsgezicht omlijst en waaronder een koopvrouw zit achter haar
stalletje.

Den Haag, 2 April 1903. W. Martin.

De nieuwe inrichting van het Groningsch Museum.

De vereerende uitnoodisnng der redactie van dit Bulletin om, naar
aanleiding van de plechtige heropening op 18 Februari j. 1.. een beschrijving
van het Groningsch Museum te geven, was mij zeer aangenaam. Niet het
minst, omdat ik geloof aan een toekomst onzer provinciale musea. Wel
zal ik de eischen van wetenschap en modern verkeer, die in groote centrale
verzamelingen bevrediging vinden, noch de behoeften van een verfijnde
beschaving, waaraan slechts een kleine keurcollcetie van het superieure
uit alle tijden en volken voeldoet, niet miskennen. Maar er zijn andere
behoeften, van ethischen en paedagogischen aard vooral, waarin op die
wijze niet kan worden voorzien. Er zijn van die kleine centra van his-
torisch volksleven die, trots de geweldige toeneming van nationaal en
internationaal verkeer, nog lang de natuurlijke verzamelplaatsen van de
omwonende bevolking zullen blijven. Deze bevolking nu, op den breedsten
grondslag, in levend contact te houden met haar verleden; het eigen-
aardige en beste wat er uit haar midden is voortgekomen, haar voor oogen
te stellen; en, door haar ook het genot van de voortbrengselen van andere
en hoogere kuituur en kunst dan die van eigen kring eenigszins toe-
gankelijk te maken, mede te werken tot haar algemeene en aesthetische
opvoeding: dat zijn, dunkt me, de voornaamste redenen, die het bestaan
 
Annotationen