Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 4.1902-1903

DOI Heft:
Nr. 3
DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De kraak te Oosterend en het Edo Wimken-Denkmal te Jever
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0119

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
111

voorkomt, op andere onderdeelen van het Edo Wimken-Denkmal. Het ont-
werp voor dit monument, hierover werden de Duitsche kunsthistorici het
eens, is, direct of indirect, toe te schijven aan het atelier van den bekenden
Cornelis Floris, beeldhouwer te Antwerpen (-J- 1575).

De door Cornelis Floris uitgegeven bouwkundige plaatwerken : «Veelderley
veranderinghe van grotissen ende compartimenten...." 15 5 6, en »Veelderley
niewe inventien van antycksche sepultueren. . . ." 1557, dienen tot basis
voor bovenbedoelde eenstemmigheid.

Toen men eenmaal, van Jever uit, den weg gevonden had naar het
atelier van Cornelis Floris,
kwam Prof. Ehrenberg te
Königsberg 1) tot de vernuf-
tige conjectuur dat de letters
H-H de initialen waren van
H e in r i c h Ha g a r t, een
beeldhouwer, die tot 1563
werkzaam was bij Cornelis
Floris te Antwerpen.

Deze Hagart moet een
man van naam geweest zijn,
want in 1563 werd hij uitge-
noodigd om te werken aan
het mausoleum voor Keizer
Maximiliaan te Innsbruck

Maar — conjecturen
blijven conjecturen ! Het is
dus verklaarbaar, dat Dr. Sello
nadere inlichtingen vroeg
omtrent de kraak te Ooste-
rend, die zoo overeenstemde
met het door hem gevonden
reliëf. De gevraagde teeke-
ningen zijn hem toegezonden; het Genootschap stelde een onderzoek
in naar 16e eeuwsche kerkvoogdijrekeningen en er ging een brief, met
een postzegel voor antwoord, naar den toenmaligen predikant van Oosterend.
Men kwam echter geen stap nader tot de oplossing van het vraagstuk:
de teekeningen leverden niets op, Oosterendsche rekeningen bestonden er
niet van zoo ouden datum en de predikant, — die verdiende een stuiver.

Daar is het toen bij gebleven, totdat ik in den zomer van 1901 toe-
vallig per fiets in de nabijheid van Oosterend kwam en mij de nog altijd
niet definitief beantwoorde vraag van den Oldenburgschcn archivaris herin-

1) Repertorium f. Kunstwissenschaft XXII, Hft. 3, 1899.

2) Zie het artikel van Dr. Sello in de Weser-Zeitung v. 6 Nov. 1901.
 
Annotationen