Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 4.1902-1903

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Feith, J. A.: Het huis Menkema
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0164

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
15 5

dus goeddeels op oude teekeningen, prenten, schilderijen. De onmogelijkheid
al zijne gegevens te reproduceeren, noopte den heer Muller alleen het
resultaat aan te bieden van zijne onderzoekingen. Elk huis is dus afgebeeld,
zooals de heer Muller, geholpen door den teekenaar, wiens »kennis der
gothieke bouwkunst" hem voortdurend »een vaste toetssteen was voor de
juistheid zijner conclusies", meent, dat het er oorspronkelijk heeft uitgezien.
Verder brengt het boek een paar interieurs, zolderbeschilderingen, schoor-
steenen en tegelvloeren en het facsimile van een zestiend'eeuwschen
plattegrond van Utrecht. De beschrijvende tekst geeft eerst van ieder
gebouw wat er historisch van te vinden was, noemt dan op, welke gegevens
bij het ontwerpen der herstelling dienst deden en verklaart in hoeverre en
waarom die al of niet getrouw zijn gevolgd. Men ziet, dat de methode
voortreffelijk mag heeten.

Dat de lezer ieder oogenblik aanleiding heeft zich te verheugen over
het enorme materiaal van dezen auteur behoeft niet gezegd, zoomin als
diens scherpzinnigheid nog op prijzen wacht.

Voor de middeleeuwsche geschiedenis onzer stadsarchitectuur is dus
in dit boek een prachtige studiebron gegeven, en - indien het oorbaar is
bij zóó goede gave naar meer te vragen — het eenige wat men reden
heeft hierbij te betreuren is, dat mr. Muller het, althans tot heden, aan
anderen heeft overgelaten uit deze rijke bron te putten. Niemand, voorzeker,
zou beter dan hij in staat zijn geweest tot eene poging dit materiaal te
verwerken.

Enkele opmerkingen mogen dit toelichten.

Het zal voor velen nieuw zijn geweest, dat in Utrecht, blijkens deze
gegevens, de steenbouw reeds vroeg (XlIIe en XlVe eeuw) ook bij woon-
huizen zeer algemeen was. En bij de meeste dezer woningen treft dadelijk
het vestingachtig aspect (kanteelen, torens). Mr. Muller verklaart deze
dingen als hij ons door kroniekschrijvers laat verhalen hoe de bewoners
dezer forten elkaar formeel beoorloogden en hoe ook tegen buitensteedsche
vijanden sommige dezer woningen bastiondiensten deden.

Maar nu zouden wij willen weten hoe het komt, dat de verdedigings-
inrichting zich beperkt tot kanteelen en torens en dat al deze huizen in
hun rez-de-chaussée onbeschermde groote vensters vertoonen, die allerminst
op een aanval van buiten berekend schijnen. Nemen wij Frcsaiburch,
Lichtenbergh, Oudaen, Groenewoude, die volgens mr. Muller, uit het eind
der Xllle en de eerste helft der XlVe eeuw dagteekenen — alle hebben zij
hunne benedenvensters nog geen manshoogte uit de straat. Toch is het
juist een zeer begrijpelijke eigenaardigheid der woonhuis-burchten, die wij
van elders kennen, dat hun gelijkvloers hoogstens door zeer kleine vensters
tegen de zoldering licht ontving en meenen wij, waar wij daar groote
lichtopeningen vinden, met een secundairen toestand te doen te hebben.

Ik kan de buitenburchten wel buiten beschouwing laten: huizen als
 
Annotationen