Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 4.1902-1903

DOI Heft:
Nr.6
DOI Artikel:
Gils, Jacobus Henrikus Jozef van: Het gesloopt voormalig bieraccijnshuis te Rotterdam
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0235

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
226

Höllandsche nuchterheid zoo gaarne door ons gezien worden. Een of andere
mededeeling uit couranten of anderszins had ik daarover niet vernomen,
misschien is zulks mij ontgaan, totdat mij het Rotterdamsch Zondagsblad
in handen kwam, waarin de Heer v. Rijn eene beschrijving gaf over
bedoeld gebouwtje en o. a. aldus aanving:

»Het reservebrandspuithuis, telefoonnummer 1504, zooals het in zijn
nederigen vorm achter de Groote kerk stond, behoort binnenkort tot het
verleden, 't Is voor den liefhebber der geschiedenis van Rotterdam alweer
jammer, dat een gebouwtje als dit moest verdwijnen. In onze stad blijft
zoo zachtjesaan niets over dat getuigt van den bouwstijl onzer vaderen en
om die reden hadden we gaarne het nederige geveltje gespaard gezien,
dat met het wapen onzer stad in 't fries, toonde gebouwd te zijn »totter
stede interest". Maar :t mocht niet zijn. De veiligheidsdienst eischt grooter
ruimte en daar de plaats voor dit doel een centraalpunt moet zijn en de
grond in het centrum der stad moeilijk te vinden is en duur betaald moet
worden, hebben we ons hier nolens volens aan het utiliteitsbeginsel te
onderweipen, enz."

We moeten aannemen dat dit laatste het geval is, want ware dit zoo
niet, allicht had een der drie architecten Raadsleden, die wij in onzen
Gemeenteraad hebben, een woordje voor 't behoud van dit typisch gebouwtje
ten beste gegeven, evenals de Vereeniging «Bouwkunst en Vriendschap",
waarvan het doel toch op de eerste plaats «Bevordering der bouwkunst,"
zijn moet. En al moge het te Rotterdam, waar in alles en alles den
handelsgeest de eerste en hoogste plaats inneemt, een dikwijls onbegonnen
werk zijn voor zaken die bouwkunst raken te ijveren, al is men in
dergelijke gevallen om zoo te zeggen in niet te groot gezelschap durven
we toch verwachten dat volharden, herhaald pogen en hoog houden van
beginselen in zake bouwkunst op den duur bij de energieke handelslui
niet zonder invloed blijven zal. Wel is waar zullen de beste gebouwen uit
vroeger tijden dan verdwenen zijn, maar ook bij den aanleg en uitbreiding
eener nieuwe stad heeft de kunstzin geene geringe plaats in te nemen.
Laat ons hopen dat Rotterdam ook als kunststad nog eens meer beteekenis moge
verkrijgen. Thans rest ons niets dan bij de overblijfselen van dit gebouw
nog eens in 't kort de geschiedenis ervan te memoreeren.

G. van Reijn geeft in zijne beschrijving' van Rotterdam slechts zeer
weinig over dit huisje. Zeker echter is het dat in dit huis de accijnsen op
bieren werden voldaan, en dat hier bijv. in 1749 één gulden en vier
stuivers accijns moest betaald worden van elk vat bier door de tappers
ingeslagen.

Later in het begin der negentiende eeuw toen de philantropie zich
ook in deze stad met goedkoope en doelmatige voeding ging bezig houden,
werd dit gebouwtje ingericht tot soepkokerij naar de methode en vinding
van Benjamin Thompson, den wetenschappelijken Amerikaan in 1753 te
Rumford geboren en door de Engelsche regeering later tot Graaf van
 
Annotationen