Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 4.1902-1903

DOI issue:
Nr.6
DOI article:
Officieele Berichten
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17410#0212

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
203

besproken. Hij wenscht het bestuur geluk met het succes behaald ten
opzichte van het ie punt: De inventariseering van monumenten, en wenscht
thans niet nader te spreken over een ander punt: »De inbruikleengeving
van doubletten of voorwerpen van meer plaatselijk belang aan de provinciale
musea", doch wenscht te vernemen wat door het Bestuur is gedaan ten
opzichte van de beide andere punten: De thans verouderde legaten en de
overschrijving van budgetten voor de Rijks Musea. Door de tegenwoordige
regeling der credieten is het onmogelijk om gelden te besparen voor aankoop
van belangrijke kunstwerken, die het gewone crediet te boven gaan. en
wordt men verlokt tot het koopen van minderwaardige voorwerpen. Vóór
alles geldt echter bij de groote Musea, dat wel een multum, doch geen
multra wenschelijk is.

De Voorzitter acht het laatste bezwaar van Dr. de Groot minder. Zelf
heeft hij hiervan nooit belemmering ondervonden en eene wijziging, waardoor
overschrijving van credieten op een volgend jaar mogelijk werd, zoude
volgens hem afstuiten op de comptabiliteitsregeling.

Mr. Overvoorde wijst er op, dat het bezwaar gelegen in verouderde
bepalingen van legaten niet alleen de musea betreft. Men denke slechts aan
het legaat Buma en de latijnsche prijsverzen volgens het legaat Hoeuft.
Het is meer een rechtskwestie dan een speciaal oudheidkundig belang en
behoort daarom meer bij den Juristendag dan bij den Bond. Hij acht het
echter niet onmogelijk, dat ook bij de juristen op dit punt meer de aandacht
zoude gevestigd worden, wanneer in een kort bestek eenige der meest
sprekende verouderde bepalingen uit legaten en erflatingen werden bijeen-
gebracht. Wat het 2e punt betreft, erkent hij de bezwaren door Dr. de Groot
geopperd, doch gelooft hij, dat de Bond zich eerst dan hiermede kan
bemoeien, wanneer van de zijde der Directeuren der Musea hierop wordt
aangedrongen.

Dr. de Groot stelt hierop voor om eene commissie te benoemen tot
het bijeenbrengen der gewraakte legataire bepalingen en verzoekt eene
uitvoerige behandeling der discussie in het verslag ten einde de aandacht
der Museumdirecteuren op de behandelde punten te vestigen.

De heer Haverkom van Rijsewijk wijst op de beperkende bepalingen
voor het bezichtigen van het Museum Meermanno-Westhrenianum te
's Gravenhage en de, volgens hem, door den Directeur hieraan gegeven
verdere beperking.

Overschrijving van budgetten acht hij niet onmogelijk, daar toch de
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland geen bezwaar hebben gemaakt tegen
de te Rotterdam gevolgde methode om het voor aankoop van kunstwerken
bestemde bedrag in een speciaal fonds te storten. Hij wijst tevens op de
door de vereeniging »Rembrandt" geboden gelegenheid om belangrijke
aankoopen in termijnen over verschillende jaren te betalen.

Dr. de Groot toont nader aan, dat voor de Rijksmusea de hulp van
»Rembrandt" alleen mogelijk is, wanneer het den aankoop van meerdere
 
Annotationen