Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond
— 5.1903-1904
Cite this page
Please cite this page by using the following URL/DOI:
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0026
DOI issue:
Nr. 1
DOI issue:Oude Monumenten
DOI article:Cuypers, P. H. J.: De restauratie van de St. Servaaskerk te Maastricht, [1]
DOI Page / Citation link:https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0026
20
De muren en gewelven zagen er zeer onooglijk uit, want ten gevolge
van den slechten toestand der daken drong op vele plaatsen het regenwater
door en veroorzaakte zeer vuile plakken in de gewelven, die te meer
zichtbaar waren, naarmate de witkwast er sedert jaren niet meer over h ee
was gegaan.
Het dak met lood gedekt was zeer slecht, zoodat er aanhoudend
herstellingen noodig waren ; op dit werk scheen weinig toezicht gehouden
te zijn geworden, zooals mij bij een onderzoek ter plaatse bleek uit de
onpraktische reparatiën en het gebruik daarbij van zink in plaats van lood.
Zoowel het kaphout als de bcbording waren grootendeels verrot, zoodat
eenc grondige herstelling liet eenige middel was om tot een gezonden
toestand te geraken.
Ongelukkig was de linancieele toestand van het kerkbestuur zeer
onbevredigend.
Onder deze omstandigheden meende de Deken, dat het geraden was,
De muren en gewelven zagen er zeer onooglijk uit, want ten gevolge
van den slechten toestand der daken drong op vele plaatsen het regenwater
door en veroorzaakte zeer vuile plakken in de gewelven, die te meer
zichtbaar waren, naarmate de witkwast er sedert jaren niet meer over h ee
was gegaan.
Het dak met lood gedekt was zeer slecht, zoodat er aanhoudend
herstellingen noodig waren ; op dit werk scheen weinig toezicht gehouden
te zijn geworden, zooals mij bij een onderzoek ter plaatse bleek uit de
onpraktische reparatiën en het gebruik daarbij van zink in plaats van lood.
Zoowel het kaphout als de bcbording waren grootendeels verrot, zoodat
eenc grondige herstelling liet eenige middel was om tot een gezonden
toestand te geraken.
Ongelukkig was de linancieele toestand van het kerkbestuur zeer
onbevredigend.
Onder deze omstandigheden meende de Deken, dat het geraden was,