Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 5.1903-1904

DOI Heft:
Nr. 2 en 3
DOI Artikel:
De graftombe van bisschop Frederik van Blankenheim te Utrecht
DOI Artikel:
Mulder, Adolph: Het kasteel te Wijchen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0100

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
93

en zijn beeld rustte voortaan naast dat van zijn ambtgenoot op het monu-
ment. De Utrechtsche Gereformeerden, die, door papenhaat gedreven, het
monument in 1586 hebben geschonden, hebben dus onbewust de Nemesis
der historie gediend.

Zij hebben (Buchell verhaalt het ons) de bisschopsbeelden vernield en
de pleurants, die de nisjes om de tombe versierden, stukgeslagen. Wat er
toen van liet monument over was, mocht zeker niet het belangrijkste
heeten; tocli is juist dit nog de eeuwen door bewaard gebleven. In de 17e
eeuw is de bisschoppelijke grafkapel door den heer van Maarsbergen Samuel
de Marez aangekocht en tot begraafplaats voor zijne familie bestemd. Toen
hij de kapel volgens het gebruik van dien tijd met een zwaar houten hek met
Jonische kolommen wilde afsluiten, meende hij, dat hij eenige kosten sparen
kon, als hij de overblijfselen der bisschoppelijke tombe, die hij nog in de
kapel vond, gebruikte als entablement, waarop zijne houten kolommenrij
kon verrijzen. Zoo gezegd zoo gedaan: nog heden kan men de gothieke
nisjes van zwarten steen in den Dom opmerken onder de witgeverfde
kolommen. — te zamen een monument van gebrek aan piëteit, barbaarsch-
heid en wansmaak! S. M.

Het kasteel te Wijchen.

Naar aanleiding van ons artikel »Het kasteel te Wijchen", voorkomend
in het Bulletin van September 1903, blz. 228 en vg., zet de heer Dr. J.
Craandijk, die omtrent één punt met ons van meening verschilt, in het
Novembernummer daaraanvolgend blz. 26—29 zijne zienswijze nader uiteen.

Gaarne laten wij onderstaande als toelichting van ons opstel en als
antwoord aan den geachten schrijver volgen.

Op blz. 234 dan schreven wij: »Het kasteel te Wijchen werd, naar
men zegt, opgebouwd op de puinhoopen van een middeleeuwschen burcht.
Voor deze bewering zijn echter geen genoegzame bewijzen."

Het lag geenszins in onze bedoeling hiermede te kennen te geven,
dat wij van oordeel waren, dat er eertijds daar ter plaatse geen kasteel of
burcht zou hebben gestaan, trouwens de heer Craandijk toont het tegendeel
volkomen duidelijk aan door de aanhaling uit de leenakten; maar zeer
waarschijnlijk heeft deze bouw gestaan in de onmiddellijke nabijheid van
het bewuste kasteel, en is alles, tot zelfs een gedeelte der fundeering,
afgebroken en werden de grachten gedempt.

Het tegenwoordige kasteel, zoowel wat betreft de kelders als den
hoogen en kostbaren toren, dagteekent uit één en denzelfden tijd; slechts
het lage voorfront vertoont eene afwijking, zoodat het mogelijk is, dat dit
eene verandering ondergaan heeft.

Uit niets blijkt echter, dat de voormalige burcht gestaan heeft op de
plaats van het hedendaagsche kasteel.
 
Annotationen