Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 5.1903-1904

DOI Heft:
Nr. 2 en 3
DOI Artikel:
Pit, Adriaan: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het Ethnographisch Museum
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0054

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
47

Berichten over Nederlandsche Musea.

Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het
Ethnographisch Museum.

In »De Nederlandsche Spectator" (N°. 52 van 1903 en N°. 1, 4 en )
van 1904) hebben eerst Prof. I. H. Gallée, daarna de Rijksarchivaris in
Utrecht Mr. S. Muller Fzn., zeer merkwaardige artikelen geschreven, naar
aanleiding van de officieele besprekingen betreffende het Ethnographisch
Museum. Beide Heeren zijn het er te recht over eens, dat de vraag waar
het Museum zal komen minder interessant is dan de vraag hoe het Museum
er uit zal zien, welke gedachten bij de inrichting er van op den voorgrond
zullen komen, wat het zal leeren, naar welke richting het zich zal hebben
te ontwikkelen. En de Heer Muller is, naar wat hij vroeger zag gebeuren,
beducht, dat hier wederom een groot leidend beginsel zal ontbreken.

De betoogen der heeren Gallée en Muller zijn zoo ingrijpend, dat zij
hier besproken moeten worden.

Het Ethnographisch Museum toch, zooals de heeren het zich voorstellen,
zal in de eerste plaats de beschavingsgeschiedenis illustreeren van Nederland
en zijne koloniën en er wordt een beroep gedaan op de liberaliteit der
directeuren van het Leidsche Museum van Oudheden en van het Nederlandsch
Museum voor Geschiedenis en Kunst, te Amsterdam, om eventueel belangrijke
afdeelingen uit hunne verzamelingen af te staan aan hun collega voor de
ethnographie.

Het zij dadelijk gezegd, — de denkbeelden van de schrijvers hebben
mijne sympathie. Met den Heer Muller, die het meest de puntjes op de
i's zet, moge ik niet in alle onderdeden kunnen meegaan (waar hij
bijvoorbeeld meent, dat de antieke kamers niet in het kader van een
museum voor kunstnijverheid zouden passen), zijn voornaamste denkbeelden
zijn ook de mijne.

Dat het Nederlandsch Museum voor de kunst en de kunst-nijverheid
moet worden dienstbaar gemaakt, besprak ik reeds vroeger in dit tijdschrift.
In mijne correspondentie met denzelfden Heer Muller, naar aanleiding van
het inrichten van den Catalogus (Bulletin N°. 4, ien jaargang), schreef ik,
dat mijne opvatting van de benaming: »Ncderlandsch Museum voor
Geschiedenis en Kunst" deze was, dat uit de seriën van voorwerpen in
het Museum tentoongesteld, de geschiedenis moet kunnen worden opgemaakt
van de Nederlandsche beeldhouwkunst en van het Nederlandsche kunst
handwerk. Ik vond vrijheid tot die opvatting door den bijval van de
publieke opinie, gesanctioneerd door de Tweede Kamer, die uit zelfde
 
Annotationen