Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 5.1903-1904

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Landweer, Geert J.: Twee oud-Germaansche Iijken gevonden in het Weerdingerveen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0204

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
'97

Korte Mededeelingen.

Twee oud-Germaansche lijken gevonden in het Weerdingerveen.

Den 29 Juni 1904 werden bij het turfgraven in plaats n°. 35 (Blok 7)
van het Weerdingerveen (gemeente Emmen), toebehoorende aan den heer
J. Meijering te Westenesch door den turfgraver Hilbrand Gringhuis op
ongeveer 100 M. ten Noorden van het hoofdkanaal in den hoek, gevormd
door hoofdwijk VIII (vroegeren weg naar Zandberg) en het hoofdkanaal of
kanaal A, twee menschenlijken gevonden.

Dank zij de spoedige en bereidwillige tusschenkomst van den Burge-
meester te Emmen, zullen zij in het Museum te Assen worden opgenomen.

Den 3en Juli ondernam ik een reis naar deze binnenlanden, om de
zaak te onderzoeken en zoo mogelijk eene photographie van de vondst te
nemen.

Onder toezicht van den politiebediende J. G. Warrink te Weerdingerveen
was deze in het lijkenhuisje aldaar overgebracht. Met zijne hulp werden
de gevonden lijken — of liever de overblijfselen daarvan — in de
oorspronkelijke houding zooals zij in het veen lagen, op een raam met
linnen bespannen, in mijn tegenwoordigheid neergelegd en daarna door
mij gephotographeerd.

Het bleek mij, dat bijna alle beenderen waren verdwenen, zoodat
waarschijnlijk tengevolge daarvan de hoofden grootendeels ontbraken.
Tanden waren er ook niet bijgevonden. De gedaante is overigens geheel
behouden gebleven. De zuren van het veen hebben blijkbaar de kalkzouten
der beenderen opgelost, terwijl de huid er sterk door gelooid is. Dit
laatste merkte ik ook op bij het lijk. den 4 Juni 1891 in liet Ter Haarster-
veen gevonden en door mij beschreven in den Nieuwen Drentschen Volks-
almanak voor 1897.

Elders (N. Dr. Volksalmanak 1903 blz. 112) uitte ik de meening, dat
de phosphorverbindingen, die wij veelvuldig in de venen aantreffen — o.a.
het mooi blauwe vivianiet — hun bestaan danken aan vergane beenderen.

Bij den man is nog een gedeelte van de schedelhuid aanwezig. Alleen
in den linkerarm van den man komen nog fragmenten van spaakbeen en
ellepijp voor en in het linkerbeen van het scheenbeen. De mannelijke
geslachtsdeelen zijn nog duidelijk waar te nemen.

Doordien bijna uitsluitend, behalve het haar — dat echter voor 'n goed
deel reeds verloren scheen — de huid en enkele pezen (o.a. de knieschijf)
waren overgebleven, zijn het geheel platte massaas geworden, ter dikte
van slechts één a drie centimeter.

Men had ze dan ook van de vindplaats naar het lijkenhuisje vervoerd
in een stijfselkistje ! Daartoe had men ze op elkaar gelegd en daarna opgerold!
 
Annotationen