Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 5.1903-1904

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Heft:
Oude Monumenten
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17411#0038

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
32

merking zouden willen maken, dat wel wat te veel, ook onbelangrijke
bijzonderheden zijn bijeengebracht, waartegenover de beteekenis van het
gebouw als kunstwerk te weinig tot haar recht komt. Ook ware eene
kleine plattegrond niet onwelkom geweest om zich in dit labyrinth van
kamers en kamerkens een weg te vinden.

J. C. OVERVOORDE.

La Sculpture Hollandaise au Musée National d'Amsterdam par
M. A. Pit, Directeur du Musée. Amsterdam, v. Rijkom Frères.

Nog niet zoo heel lang geleden meende men zelfs binnen onze grenzen
te mogen beweren, dat Vlaamsen en Hollandscb werk niet vóór de 16e
eeuw, dus niet vóór de politieke scheuring, te onderscheiden was Tegenwoordig
is men het er ook in het buitenland over eens, dat al veel vroeger Zuid-
en Noord-Nederlandsche kunst door geheel verschillende raseigenschappen
worden gekenmerkt: maar waar dat verschil ter sprake mocht komen dacht
men tot nu toe vrijwel uitsluitend aan de schilderkunst. Daarom is een
eenigszins uitvoerig pleidooi voor de onafhankelijkheid der Hollandsche
sculptuur zoo noodig geworden en moet dé studie van den Heer Pit naar
aanleiding van de in het Nederlandsch Museum bewaarde stukken voor
veel belangstellenden een welkome bijdrage zijn.

En al is het materiaal, dat den auteur ter beschikking stond, niet zoo
heel omvangrijk, met de bezittingen van de Utrechtsche Musea samen en
gecompleteerd door de enkele in den lande verstrooide overblijfselen, was
het hem toch voldoende om, voortbouwende op zijn onderzoekingen
gepubliceerd ten tijde van het Kunsthistorisch Congres v. 1898, zeer belang-
rijke conclusies te trekken.

Immers het volgende wordt o. i. volkomen duidelijk : Van de
diverse groepen, ontstaan door de vereeniging van alle onderling
soortgelijk gebleken werk, kan er ééne door de familie-gelijkenis met
enkele stellig Noord-Nederlandsche werken als »Hollandsche School", in den
ruimsten zin natuurlijk, worden gewaarmerkt.

Reeds in de 14e eeuw kunnen we, het betoog d. H. Pit volgend,
een eigenaardige massale stoerheid van modeleering, een gedecideerd
bepalen tot groote hoofdlijnen in de plooien, bij rijke soms zelfs kwistig
volle verdeeling van licht- en schaduwpartijen constatecren. En overgaande
naar de 15e eeuw leert ons ook de houtsculptuur, dat dezelfde nationale
traditie, ten spijt van de toen zoozeer bloeiende Vlaamsche kunst wordt
gehandhaafd en van kracht blijft tot lang na 1500. Maar er is meer: de
Heer Pit geeft als antwoord op de vragen: Vanwaar die traditie? Zijn er
belangrijke voorbeelden, waarnaar de XIV eeuwsche Hollandsche beeldhouwers
zich konden richten? Is er een centrum vanwaar die traditie is uitgegaan?
een zeer vernuftige hypothese. Hij toont door vergelijking van een reeks
 
Annotationen