DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.20670#0616
604
Marlen Rijckaert
prachtigen armstoel gezeten, het lijf gehuld in een met bont
gevoederd overkleed, eene wijde muts met breeden pelsen
boord op het hoofd en met eene ketting en medalie op de
borst. Ofschoon onze meester ook handel in schilderijen dreef,
zoo moet hij toch geene schitterende zaken hebben gemaakt.
Hij kreeg niet éen eigendom in zijn bezit; en, nadat hij op
3 October 1642 was begraven, werd er nog beslag op zijne
geringe nalatenschap gelegd.
Marten Rijckaert, geboren op 8 December 1 587, was ins-
gelijks een leerling zijns vaders. Echter schijnt hij zijne studiën
te hebben voltrokken bij den huisvriend zijner ouders, Tobias
van Haecht. Daarna ging hij nog naar Italië, om zijn talent
verder te ontwikkelen. Ten jare 1611 was hij in Antwerpen
terug en werd hij op den Liggere onzer Gilde ingeschreven
als : « Merten Rijckaert, scilder metéenen erm. » Zelfs moet
het met zijne eenige hand niet goed gesteld zijn geweest.
Zijn vader maakte hem bij testament 200 gulden vooruit
« voor de gebreckelijckheyt die de voorschreven Merten aen
zijne handenis hebbende,» en den 3in Mei 1613 schonk zijne
moeder hem op haar sterfbed, om dezelfde reden, nog 3oo
gulden. Hoe jammer dat deze kunstenaar gebrekkelijk was.
In het museum van Dresden hangt zijn afbeeldsel, meesterlijk
door van Dijck gemaald. Daar zijne armelooze linke schou-
der onder eenen met pels gevoederden mantel verborgen is,
zoo behoudt hij nog een schoon en recht mannelijk voorko-
men, terwijl hij in den spaanschlederen zetel rust. Zijne ver-
minkte hand belette ook niet, dat onze Marten het pen-
seel talentvol behandelde. De Bie boekte, dat het werk van
Marten Rijckaert « was over een comende met de handelingh
van Joos de Momper, als te weten seer vermaert in Landtschap
Marlen Rijckaert
prachtigen armstoel gezeten, het lijf gehuld in een met bont
gevoederd overkleed, eene wijde muts met breeden pelsen
boord op het hoofd en met eene ketting en medalie op de
borst. Ofschoon onze meester ook handel in schilderijen dreef,
zoo moet hij toch geene schitterende zaken hebben gemaakt.
Hij kreeg niet éen eigendom in zijn bezit; en, nadat hij op
3 October 1642 was begraven, werd er nog beslag op zijne
geringe nalatenschap gelegd.
Marten Rijckaert, geboren op 8 December 1 587, was ins-
gelijks een leerling zijns vaders. Echter schijnt hij zijne studiën
te hebben voltrokken bij den huisvriend zijner ouders, Tobias
van Haecht. Daarna ging hij nog naar Italië, om zijn talent
verder te ontwikkelen. Ten jare 1611 was hij in Antwerpen
terug en werd hij op den Liggere onzer Gilde ingeschreven
als : « Merten Rijckaert, scilder metéenen erm. » Zelfs moet
het met zijne eenige hand niet goed gesteld zijn geweest.
Zijn vader maakte hem bij testament 200 gulden vooruit
« voor de gebreckelijckheyt die de voorschreven Merten aen
zijne handenis hebbende,» en den 3in Mei 1613 schonk zijne
moeder hem op haar sterfbed, om dezelfde reden, nog 3oo
gulden. Hoe jammer dat deze kunstenaar gebrekkelijk was.
In het museum van Dresden hangt zijn afbeeldsel, meesterlijk
door van Dijck gemaald. Daar zijne armelooze linke schou-
der onder eenen met pels gevoederden mantel verborgen is,
zoo behoudt hij nog een schoon en recht mannelijk voorko-
men, terwijl hij in den spaanschlederen zetel rust. Zijne ver-
minkte hand belette ook niet, dat onze Marten het pen-
seel talentvol behandelde. De Bie boekte, dat het werk van
Marten Rijckaert « was over een comende met de handelingh
van Joos de Momper, als te weten seer vermaert in Landtschap