Jan de la Barre
845
Vele der gewrochten van den meester bevinden zich in bij-
zondere verzamelingen. Slechts de museums van Madrid,
Berlijn en Darmstadt, en de galerijen Schleissheim, bij
Munchen, en Schönborn te Weenen, bezitten Zeegezich-
ten en Zeestormen van Jan Porcellis.
Niet alleen in het malen zijner zeeën, maar ook in het
werkelijk leven beminde Porcellis het woelige. Uit zijne
bovengemelde overeenkomst met den kuiper Delen blijkt, dat
hij, ondanks zijn degelijk talent, met ledige zakken liep en
dus « zoo gewonnen zoo geronnen » leefde. Ook had hij ten
onzent spoedig eene hartstochtelijke liefdebetrekking aange-
knoopt met « Diericxken Kerstiaensen, » die hem eenen
bastaard baarde, welke op den 28n Juli 1620 Jan Porcellis werd
gedoopt. Korts na de geboorte van dezen zoon slenterde vader
Porcellis buiten Antwerpens wallen. Hij begaf zich naar Gent
en vervolgens naar Haarlem, waar hij, zich als weduwenaar
aangevende, op den 3on Augustus 1622, in den echt trad met
« Janrteken Flessiers, » jonge dochter van Antwerpen, welke
met hem te Haarlem in de Sint Jansstraat woonde. Aldaar
verwierf Porcellis zoo veel roem, dat hij er in 1628 de
grootste zeeschilder werd geacht, en dat talrijke plaatwerken
naar zijne schilderijen werden uitgegeven. Op lateren leeftijd
begaf de gevierde meester zich naar Leiderdorp, waar hij in
1641 schijnt te zijn gestorven.
De tweede vreemde meester, welke zich in de Rubens-
stad vestigde, was de befaamde glasschilder Jan de la Barre.
Hij werd ten jare i6o3 1 te 's Hertogenbosch geboren, en kwam
op den 3on Februari 1625 als vrijmeester bij Antwerpens
Schilders-Kamer. Den 1711 Juli van dit jaar verklaarden de Ant»
1 Op 14 November 1663 verklaart « Jean de la Barre, gelaessehilder, » zestig jaar
oud te zijn.
845
Vele der gewrochten van den meester bevinden zich in bij-
zondere verzamelingen. Slechts de museums van Madrid,
Berlijn en Darmstadt, en de galerijen Schleissheim, bij
Munchen, en Schönborn te Weenen, bezitten Zeegezich-
ten en Zeestormen van Jan Porcellis.
Niet alleen in het malen zijner zeeën, maar ook in het
werkelijk leven beminde Porcellis het woelige. Uit zijne
bovengemelde overeenkomst met den kuiper Delen blijkt, dat
hij, ondanks zijn degelijk talent, met ledige zakken liep en
dus « zoo gewonnen zoo geronnen » leefde. Ook had hij ten
onzent spoedig eene hartstochtelijke liefdebetrekking aange-
knoopt met « Diericxken Kerstiaensen, » die hem eenen
bastaard baarde, welke op den 28n Juli 1620 Jan Porcellis werd
gedoopt. Korts na de geboorte van dezen zoon slenterde vader
Porcellis buiten Antwerpens wallen. Hij begaf zich naar Gent
en vervolgens naar Haarlem, waar hij, zich als weduwenaar
aangevende, op den 3on Augustus 1622, in den echt trad met
« Janrteken Flessiers, » jonge dochter van Antwerpen, welke
met hem te Haarlem in de Sint Jansstraat woonde. Aldaar
verwierf Porcellis zoo veel roem, dat hij er in 1628 de
grootste zeeschilder werd geacht, en dat talrijke plaatwerken
naar zijne schilderijen werden uitgegeven. Op lateren leeftijd
begaf de gevierde meester zich naar Leiderdorp, waar hij in
1641 schijnt te zijn gestorven.
De tweede vreemde meester, welke zich in de Rubens-
stad vestigde, was de befaamde glasschilder Jan de la Barre.
Hij werd ten jare i6o3 1 te 's Hertogenbosch geboren, en kwam
op den 3on Februari 1625 als vrijmeester bij Antwerpens
Schilders-Kamer. Den 1711 Juli van dit jaar verklaarden de Ant»
1 Op 14 November 1663 verklaart « Jean de la Barre, gelaessehilder, » zestig jaar
oud te zijn.