Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Van den Branden, Frans Jozef Peter
Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool — Antwerpen, 1883

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.20670#0901

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext


De Stad weigert hem onderstand 889

Rombouts aan de Stad, « dat hij van nieyninge is te doen
maecken een schoon loffelijck huys, op de Meire, alhier, in
plaetse van seeckere houte huysen, tegenwoordelijck aldaer
staende, waer mede hij aireede doende is, grootelijcks tot
ciraet van dese stadt. » Hij verzocht zijnen gevel vooruit, tot
op de lijn der andere huizen, te mogen optrekken. Deze vraag
werd twee dagen later ingewilligd; en, op 1 Juli daarna,
stond het gebouw reeds in het droog. Toen verzocht onze
schilder, dat de Stad hem, « voor eene courtoisie oft recom-
pense » zou vergunnen de somme van 600 gulden of min of
meer, gelijk het de Heeren beliefde, daar hij, in plaats der
«twee leelijcke houte huyskens, » had gebouwd, « een schoon
huys, ende alsoo de Meere, wesende de principaelste vlecke
van Antwerpen, ende dese stadt versiert wort met eenen
schoonen gevel van witten arduynsteen. » Ditmaal willigde
de Stad het verzoek niet in, en Rombouts verkreeg slechts in
October, dat vóór zijne deur de straatsteenen wat werden
verhoogd, terwijl de kasseiers met zulk werk toch bezig
waren vóór het huis van den schilder Zegers. Dat het Magis-
traat voor die gewichtige bouwwerken geenen onderstand ver-
leende, bracht Rombouts gewis in geldverlegenheid. Hij was
den 25n Februari 1631 en den un Mei i632 genoodzaakt op
zijne «nyeuwe schoone huysinge » renten te lichten. Onze
meester mocht ook niet lang zijn trotsch verblijf bewonen.
Den 8n September 1637 maakte hij er, ziek te bed liggende,
zijn testament, waarvoor de schilder Jacob Moermans hem
als getuige ter zijde stond. Rombouts liet al wat hij bezat aan
zijne gade en zijn eenig kind, en stierf op den 1411 derzelfde
maand. Nauwelijks was hij, achter zijne woning, in de kerk
der Onze-Lieve-Vrouwenbroeders, onder de aarde bedolven,
 
Annotationen