Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Van den Branden, Frans Jozef Peter
Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool — Antwerpen, 1883

DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.20670#0172

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
i6o

Zijn geboortejaar

1542 voor den Antwerpschen notaris Zeger sHertoghen, om,
ten verzoeke van den Biscaïschen koopman Samsom del Barco,
drie schilderijen te waardeeren, verbeeldende « de historie
van den heiligen Jeronimus; het leven en de ge-
schiedenisvan Sint Onophius (sic) en het leven van
Sint Antonius. Bij het afleggen dier getuigenis verklaart
Jan Mandijn twee en veertig jaren oud te zijn, en Peter
Aertsen vier en dertig. Als kunstschilders schatten zij op 24
ponden de drie genoemde tafereelen, welke zij aan dien prijs
nog zoo goed niet zouden willen schilderen. 1 Volgens zijne
eigene getuigenis, was Jan Mandijn dus juist bij den aanvang
der xvie eeuw geboren.

Na zijne kunststudiën te Haarlem, zijne geboorteplaats,
te hebben voltrokken, verbleef hij nog geruimen tijd aldaar,
en derhalve was hij reeds een volslagen Meester, wanneer
hij zich korts vóór i53o binnen Antwerpen kwam vestigen.

In dit jaar ontving hij eenen leerling, die in den Liggere
onzer Sint Lucasgilde slechts is aangeteekend onder den naam
« Hansken in Sint Antoniusstrate.» Deze jonge kunstbeoefe-
naar werd in het werkhuis van Meester Mandijn opgevolgd,
ten jare 1535, door zekeren « Brosen »; in 153g door Jacob
Verstraten ; in 1540 door Lauken Steenhouwers; in 1543 door
Aart de Loose; in 1544 door Hans Stamp ; omstreeks i55o
door Gillis Mostart, en in 1557 door Bartholomeus Spranger.
Indien de vijf eerste dier leerlingen onbekend zijn gebleven,
zoo werden de twee laatste toch dusdanig vermaard,dat hunnen
Meester hier stellig eene plaats moet worden ingeruimd.

Gelijk van Mander het zegt, schilderde Jan Mandijn
* op zijn Jeronimus Bos, » dat is fantastisch, duivelarijen en

'' Protocollen van den notaris Zeger sHertoghen, 1540-43,
 
Annotationen