Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Van den Branden, Frans Jozef Peter
Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool — Antwerpen, 1883

DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.20670#0720

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
708 Van Dijck in Italië

zijns harten zou heelen. Eene gezonde redeneering was nog
voldoende om hem zijnen waren toestand te doen begrijpen,
zijnen ziekelijken hartstocht te doen onderdrukken en zijn
schoon en begaafd hoofd te verheffen. Met dankbaren hand-
druk nam hij van den wijzen raadsman afscheid, om aanstonds
in den zadel te springen. Hij gaf den fleren schimmel de spoor
en draafde ditmaal regelrecht de baan op naar Italië. De
eerste plaats, waar onze reiziger zich vestigde, was de rijke
handelstad Venetië, waar zoo menige beroemde schilder
zijne meesterstukken had nagelaten. Van Dijck bestudeerde
hier vooral Paolo Veronese en Tiziano Vecellio, naar
welken laatste hij verscheidene natuurvolle en rijkgekleurde
portretten kopiëerde, om ze met zich naar het vaderland
te voeren. Nadat onze schilder in deze stad de reeksen van
puikgewrochten had bewonderd, begaf hij zich naar het niet
minder trotsche Genua. Hij werd daar heerlijk onthaald en
mocht er vele der voornaamste personen naar het leven
konterfeiten. Meesterlijk maalde hij de ruiterportretten van
Giovanni Paolo Balbi, van Guilio Brignole, van
den Markies Spinola, gansch in blinkend stalen harnas, en
den Doge Pallavicino schilderde hij in gewaad van gezant
bij den Heiligen Stoel. Tevens bestelde men hem te Genua
eenige kerktafereelen, waaronder een Nood Gods en een
Ecce Homo. In die zelfde plaats bezocht Antoon zijne stad-
en kunstgenooten, de gebroeders Cornelis en Lucas de Wael,
wier afbeeldsels hij ook zoo voortreffelijk op éen doek bracht.
Bij de gebroeders de Wael trof van Dijck ook hunnen neef,
Jan Breughel II, aan, die met niet weinig blijdschap zijnen
boezemvriend Antoon zal hebben ontvangen. Met dezen
laatsten Antwerpschen kunstenaar begaf van Dijck zich in den
 
Annotationen