Een meesterstuk van David Teniers II 991
Onze vermaarde Sint Joris- of Ouden-Voetbooggilde ver-
koos ten jare 1643 den eigenaardigen zedenschilder, om
haar heuglijk feest « de Viering van den Jubile van
Deken Godevaart Snijders » in tafereel te vereeuwigen.
In dit uitvoerig en puik gepenseeld gewrocht, stonden hon-
derden Antwerpsche burgers voor ons stadhuis, terwijl de
gewapende gildebroeders optrokken voor het Magistraat en
de bestuurleden van den Ouden Voetboog, welke zich ten
getalle van vijf en veertig, in figuren van 25 centimeters, op
den voorgrond bevonden. Al de voorgestelde personen waren
in hunne schilderachtigste kleedsels naar het leven gekonter-
feit, en vormden een zoo prachtig tafereel, dat het waardig
was, op de kamer der Sint Jorisgilde te worden bewonderd,
naast een puikstuk van Rubens : de Kroning van Mars
door Venus.
4 Het meesterstuk van Teniers bleef tot in het midden der XVIII4 eeuw uitgestald
in de gildekamer van den Ouden Voetboog, op de eerbte verdieping van het prachtigste en
hoogste huis der Groote Markt, dat thans nummer 17 draagt. Toen, ten jare 1746, onze
stad door de Franschen werd veroverd en Louis XV den 4n Juni te Antwerpen zijne
intrede deed, begaf hij zich daags daarna in gemelde gildekamer, om daar de Fransche
comedie bij te wonen, vermits de stadsschouwburg', de Tapissierspand, juist drie maan-
den vroeger was afgebrand. Teniers' tafereel viel den vreemden Vorst in het oog, en den
volgenden dag besloot onze Sint Jorisgilde : « het stuck van Teniers te laeten brengen
bij Sijne Majesteyt den Coninck van Vranckrijck in cas suicx bij Sijne Majesteyt soude
gevraeght worden. » Edoch, men bedroog zich in den kunstsmaak van Louis XV, welke
geen bod gaf op het meesterstuk. De Fransche komedianten en soldaten maakten het
later zoo bont op de gildekamer, dat de schilderijen er voorzichtigheidshalve op "20
Januari 1747 werden weggenomen. Juist twee jaren later vroeg de Sint Jorisgilde, daar
zij in schulden stak, aan het Magistraat oorlof om het tafereel van Teniers en de gemelde
schilderij van Rubens te mogen verkoopen voor 5000 gulden, welke som voor de twee
stukken werd geboden door den Hollalridschen schilder Geeraard Hoet. De Stad verleende
de toelating, daar de kooper eene kopij van Rubens' gewrocht door den Flollandschen
schilder Aart Schouman in de plaats zou laten, terwijl van Teniers' tafereel onze schilder
Nicolaas van den Bergh, op 27 April 1750, ook eene kopij leverde tegen de bevrijding
der krijgsdiensten, het Oudermanschap der Gilde en het voorrecht om met zijne vrouw
aan al de feestdisschen genoodigd te worden. De beide oorspronkelijke meesterstukken
gingen naar den Haag, waar zij werden opgekocht door den Keurvorst van Hessen-Cassel.
Het gewrocht van Rubens prijkt nu nog in het Casselsche museum. Dat van Teniers kwam
in de Ermitage van Sint Petersburg, waar het thans nog berust.
Onze vermaarde Sint Joris- of Ouden-Voetbooggilde ver-
koos ten jare 1643 den eigenaardigen zedenschilder, om
haar heuglijk feest « de Viering van den Jubile van
Deken Godevaart Snijders » in tafereel te vereeuwigen.
In dit uitvoerig en puik gepenseeld gewrocht, stonden hon-
derden Antwerpsche burgers voor ons stadhuis, terwijl de
gewapende gildebroeders optrokken voor het Magistraat en
de bestuurleden van den Ouden Voetboog, welke zich ten
getalle van vijf en veertig, in figuren van 25 centimeters, op
den voorgrond bevonden. Al de voorgestelde personen waren
in hunne schilderachtigste kleedsels naar het leven gekonter-
feit, en vormden een zoo prachtig tafereel, dat het waardig
was, op de kamer der Sint Jorisgilde te worden bewonderd,
naast een puikstuk van Rubens : de Kroning van Mars
door Venus.
4 Het meesterstuk van Teniers bleef tot in het midden der XVIII4 eeuw uitgestald
in de gildekamer van den Ouden Voetboog, op de eerbte verdieping van het prachtigste en
hoogste huis der Groote Markt, dat thans nummer 17 draagt. Toen, ten jare 1746, onze
stad door de Franschen werd veroverd en Louis XV den 4n Juni te Antwerpen zijne
intrede deed, begaf hij zich daags daarna in gemelde gildekamer, om daar de Fransche
comedie bij te wonen, vermits de stadsschouwburg', de Tapissierspand, juist drie maan-
den vroeger was afgebrand. Teniers' tafereel viel den vreemden Vorst in het oog, en den
volgenden dag besloot onze Sint Jorisgilde : « het stuck van Teniers te laeten brengen
bij Sijne Majesteyt den Coninck van Vranckrijck in cas suicx bij Sijne Majesteyt soude
gevraeght worden. » Edoch, men bedroog zich in den kunstsmaak van Louis XV, welke
geen bod gaf op het meesterstuk. De Fransche komedianten en soldaten maakten het
later zoo bont op de gildekamer, dat de schilderijen er voorzichtigheidshalve op "20
Januari 1747 werden weggenomen. Juist twee jaren later vroeg de Sint Jorisgilde, daar
zij in schulden stak, aan het Magistraat oorlof om het tafereel van Teniers en de gemelde
schilderij van Rubens te mogen verkoopen voor 5000 gulden, welke som voor de twee
stukken werd geboden door den Hollalridschen schilder Geeraard Hoet. De Stad verleende
de toelating, daar de kooper eene kopij van Rubens' gewrocht door den Flollandschen
schilder Aart Schouman in de plaats zou laten, terwijl van Teniers' tafereel onze schilder
Nicolaas van den Bergh, op 27 April 1750, ook eene kopij leverde tegen de bevrijding
der krijgsdiensten, het Oudermanschap der Gilde en het voorrecht om met zijne vrouw
aan al de feestdisschen genoodigd te worden. De beide oorspronkelijke meesterstukken
gingen naar den Haag, waar zij werden opgekocht door den Keurvorst van Hessen-Cassel.
Het gewrocht van Rubens prijkt nu nog in het Casselsche museum. Dat van Teniers kwam
in de Ermitage van Sint Petersburg, waar het thans nog berust.