Intrede van Ernest van Oostenrijk 251
kramen met kunstvoorwerpen waren voorzien, en dat hij
zelf, met nog enkel drie andere schilders, er hunne tafereelen
uitstalden. Hij vroeg derhalve voor een gedeelte van het pacht-
geld verschoond te blijven. Wanneer hij in 1597 overleden
was, jammerde zijne weduwe, dat het hem niet mogelijk was
geweest de achterstallige pachtschulden te vereffenen, aange-
zien hij, uit oorzaak van den slechten tijd, aan het voortver-
huren van den Schilderspand nog had toegelegd.
Toen op 14 Juni 1594 de Aartshertog Ernest van Oosten-
rijk, als Gouverneur der Nederlanden, binnen Antwerpen
kwam, was er, ten minste tijdelijk, werk in overvloed voor
onze kunstenaars. Deze plechtigheid, de eerste welke na het
beheer der Staatschen in de Scheldestad gevierd werd, moest
zelfs de trotsche inkomst van Alencon in pracht en luister
overtreffen. Den volke moest getoond worden, dat, met de
onderwerping aan de Spaansche heerschappij, niet enkel de
vrede, maar ook de bedrijvigheid en de rijkdom was weer-
gekeerd. Hoe zeer Antwerpen ook was uitgeput en zijn handel
en nijverheid slabbakten, toch mocht er op geen geld worden
gezien, om de oogen te verblinden, en de regeering deed eenen
algemeenen oproep om eenieder aan te sporen Antwerpen
weer doen voor te komen als de eerste kunststad van Europa.
Marten de Vos, bijgestaan door Ambrosius Francken,
« concipieerde ende bewierp al de inventiën van stellagiën,
arckentriomphael, theaters, ende andere cyraten » voor deze
opluistering der Scheldestad bij de intrede van den nieuwen
Landvoogd. Onze beide schilders verklaarden zulks zeiven in
hun vertoog aan het Magistraat, en zij ontvingen voor dit
hoofdwerk eene vergoeding van 68 ponden Artois. Naar
hunne schetsen moesten al de versieringen worden uitgevoerd,
kramen met kunstvoorwerpen waren voorzien, en dat hij
zelf, met nog enkel drie andere schilders, er hunne tafereelen
uitstalden. Hij vroeg derhalve voor een gedeelte van het pacht-
geld verschoond te blijven. Wanneer hij in 1597 overleden
was, jammerde zijne weduwe, dat het hem niet mogelijk was
geweest de achterstallige pachtschulden te vereffenen, aange-
zien hij, uit oorzaak van den slechten tijd, aan het voortver-
huren van den Schilderspand nog had toegelegd.
Toen op 14 Juni 1594 de Aartshertog Ernest van Oosten-
rijk, als Gouverneur der Nederlanden, binnen Antwerpen
kwam, was er, ten minste tijdelijk, werk in overvloed voor
onze kunstenaars. Deze plechtigheid, de eerste welke na het
beheer der Staatschen in de Scheldestad gevierd werd, moest
zelfs de trotsche inkomst van Alencon in pracht en luister
overtreffen. Den volke moest getoond worden, dat, met de
onderwerping aan de Spaansche heerschappij, niet enkel de
vrede, maar ook de bedrijvigheid en de rijkdom was weer-
gekeerd. Hoe zeer Antwerpen ook was uitgeput en zijn handel
en nijverheid slabbakten, toch mocht er op geen geld worden
gezien, om de oogen te verblinden, en de regeering deed eenen
algemeenen oproep om eenieder aan te sporen Antwerpen
weer doen voor te komen als de eerste kunststad van Europa.
Marten de Vos, bijgestaan door Ambrosius Francken,
« concipieerde ende bewierp al de inventiën van stellagiën,
arckentriomphael, theaters, ende andere cyraten » voor deze
opluistering der Scheldestad bij de intrede van den nieuwen
Landvoogd. Onze beide schilders verklaarden zulks zeiven in
hun vertoog aan het Magistraat, en zij ontvingen voor dit
hoofdwerk eene vergoeding van 68 ponden Artois. Naar
hunne schetsen moesten al de versieringen worden uitgevoerd,