Mie hiel van Coxcyen
tans ook de gaven van den schilder ingeboren. Zijne verbeel-
ding was grootsch en scheen onuitputtelijk. Hij groepeerde met
smaak, en in zijne samenstelling heerschte dramatische hande-
ling. Hij was een der knapste teekenaars ; zijne fraaie figuren
waren levendig afgebeeld en op hunne lieftallige wezens lag
uitdrukking. Toen hij op last van Koning Philips 11 het
meesterstuk der oude van Eycken 1 naschilderde, bewees hij
ook als kolorist uitstekende hoedanigheden te bezitten. Wat
jammer dus, dat een kunstenaar met zoo vele natuurgaven
bedeeld, zich als Vlaamsch schilder bijna zelfmoordde. De
rijkdom van zijn palet, de poëzie der kieurversmelting en
schakeering werd door hem verwaarloosd, om ontleedkundige
vormen te doen uitkomen en zwierige omtreklijnen te doen
opmerken. De eigenaardigheid der karakters werd opgeofferd
aan uitheemsche bevalligheid. De waarheid der uitdrukking,
de natuurlijkheid der houdingen werden gekrenkt, ter verkrij-
ging van het leven en de beweging der Italianen. Terwijl van
Coxcyen in Rome verbleef, was zijn natuurlijk talent toch nog
sterk genoeg, om bewondering af te dwingen voor eene Ver-
rij senis Chris ti, die hij op de muren der Sint Peterskerk
maalde. Hij verbleef ettelijke jaren in het Zuiden en huwde
er een ïtaliaansch meisje,van Vlaamschen oorsprong,met name
Idavan Hasselt." Zij schonk hem eene dochter, Anna,3 eenen
1 Eene kopij dier altaartafel de Aanbidding van het Lam Gods, in twaalf
tafereelen, bevindt zich in het Antwerpsch museum. Deze meesterlijke kopijen, welke
ook aan Michiel van Coxcyen moeten worden toegeschreven, stonden vóór den inval der
Fransche Republiek op den altaar der kapel van bet stadhuis van Gent. — Ons mondelings
medegedeeld door den heer Th. van Lerius.
2 In de Antwerpsche schepenbrieven wordt haar naam « Ida van Hesselt » ge-
schreven.
3 Deze Anna van Coxcyen was op 17 September '1585 begijn op het groot Begijnhof
van Mechelen. Zij maakte toen aan haren broeder R.aphaël en dezes vrouw Anna Jonge-
lings den tocht, en aan hun zoontje, Raphaëlken, het eigendom van al hare goederen,
tans ook de gaven van den schilder ingeboren. Zijne verbeel-
ding was grootsch en scheen onuitputtelijk. Hij groepeerde met
smaak, en in zijne samenstelling heerschte dramatische hande-
ling. Hij was een der knapste teekenaars ; zijne fraaie figuren
waren levendig afgebeeld en op hunne lieftallige wezens lag
uitdrukking. Toen hij op last van Koning Philips 11 het
meesterstuk der oude van Eycken 1 naschilderde, bewees hij
ook als kolorist uitstekende hoedanigheden te bezitten. Wat
jammer dus, dat een kunstenaar met zoo vele natuurgaven
bedeeld, zich als Vlaamsch schilder bijna zelfmoordde. De
rijkdom van zijn palet, de poëzie der kieurversmelting en
schakeering werd door hem verwaarloosd, om ontleedkundige
vormen te doen uitkomen en zwierige omtreklijnen te doen
opmerken. De eigenaardigheid der karakters werd opgeofferd
aan uitheemsche bevalligheid. De waarheid der uitdrukking,
de natuurlijkheid der houdingen werden gekrenkt, ter verkrij-
ging van het leven en de beweging der Italianen. Terwijl van
Coxcyen in Rome verbleef, was zijn natuurlijk talent toch nog
sterk genoeg, om bewondering af te dwingen voor eene Ver-
rij senis Chris ti, die hij op de muren der Sint Peterskerk
maalde. Hij verbleef ettelijke jaren in het Zuiden en huwde
er een ïtaliaansch meisje,van Vlaamschen oorsprong,met name
Idavan Hasselt." Zij schonk hem eene dochter, Anna,3 eenen
1 Eene kopij dier altaartafel de Aanbidding van het Lam Gods, in twaalf
tafereelen, bevindt zich in het Antwerpsch museum. Deze meesterlijke kopijen, welke
ook aan Michiel van Coxcyen moeten worden toegeschreven, stonden vóór den inval der
Fransche Republiek op den altaar der kapel van bet stadhuis van Gent. — Ons mondelings
medegedeeld door den heer Th. van Lerius.
2 In de Antwerpsche schepenbrieven wordt haar naam « Ida van Hesselt » ge-
schreven.
3 Deze Anna van Coxcyen was op 17 September '1585 begijn op het groot Begijnhof
van Mechelen. Zij maakte toen aan haren broeder R.aphaël en dezes vrouw Anna Jonge-
lings den tocht, en aan hun zoontje, Raphaëlken, het eigendom van al hare goederen,