Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 3.1901-1902

DOI Heft:
Nr. 3
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17409#0137

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
129

zelfs 1657 — is stellig niet in overeenstemming te brengen met
de schilderwijze in dien tijd van Hobbema, die toen eerst 21 resp.
19 jaar oud was.

»A Dutch landscape" van Hendrik ten Oever 1645 ziet er in
de reproductie verrukkelijk uit, en zeer begrijpelijk lijkt het, dat
dit stuk, vóór Dr. Bredius er de naamteekening op ontdekt had,
aan Cuyp toegeschreven werd. Tegen de door de ondergaande zon
verlichte lucht komt het profiel van Kampen met haar spitse torens
spookachtig uit, terwijl op den donker gehouden voorgrond eenige
personen aan het baden en koeien aan het grazen zijn.

Ook het portret van Hendrickje Stoffels, die in bed liggend
een gordijn wegschuift, door Rembrandt 165 ..(?), is al in de repro-
ductie te genieten. Het van ouds beroemde werk is reeds in 1777
in zwarte kunst vereeuwigd door Richard Cooper Jr. en werd in 1862
voor ƒ63.000 verworven door William Mc. Ewan, die het aan het
museum schonk.

De beide aan Rembrandt toegeschreven landschappen werden
door den heer de Groot dien meester ontzegd.

Een der twee landschappen van Jacob van Ruisdael is afgebeeld
(n°. 6). Ik meen er een gezicht in de buurt van Arnhem in te her-
kennen, met de torens van de Eusebius- en de Walburgkerk tegen
den horizon uitstekend, maar met gefantaseerden voorgrond.

Van Willem van de Velde Jr. is een kalme zee met veel
schepen afgebeeld.

Gelukkig is ook het aan Adriaan van der Werff toegeschreven
portretstuk van een aanzienlijk echtpaar afgebeeld, want daardoor
ziet ieder, die maar een weinigje begrip heeft van het werk van den
Rotterdamschen ridder, dat dit stuk onmogelijk van hem zijn kan,
al staat er nog zoo duidelijk de valsche handteekening A. Vande
Werf 17 . . . op. De kleederdracht wijst op ongeveer 1665 en de heer
de Groot noemde als mogelijken schilder Ferdinand Bol. Ik zou
ook nog op Abraham van den Tempel de aandacht willen vestigen.

Onbegrijpelijk is het, dat de heer Gibb, die toch klaarblijkelijk
zijn best gedaan heeft, om een goeden catalogus te geven, en die
daarin ook grootendeels geslaagd is, de gelegenheid ongebruikt
liet, om wat de Hollandsche school betreft, geheel goed werk te
leveren.

Over wat de Engelsche en de andere vreemde scholen be-
vatten, matig ik mij geen oordeel aan. Alleen wil ik er opmerkzaam
op maken, dat de Vinding van het kind Mozes, door Tiepolo, precies
zoo, alleen met nog een groep rechts, voorkomt in het museum te
Stuttgart.

Amsterdam. E. W. Moes.
 
Annotationen