Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 3.1901-1902

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Kalf, Jan: De Textiele kunst in het Nederlandsch Museum, [4]
DOI Artikel:
Martin, Wilhelm: Tentoonstelling van Teekeningen van Oude Meesters, te Leiden
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17409#0205

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
197

stukje was vroeger in de collecties Hoffmann, Quarles van Ufford
en v. d. Willigen.

Voorts zijn onder deze rubriek nog te vermelden: n". 6l, een
kijkje in een schilderswerkplaats, door M. van Musscher (inkt en
gewasschen, gemerkt en gedat. 1665), een zeer goed voorbeeld van
een atelier in die dagen, vooral daar de schildersbenoodigdheden
en -voorbeelden (o. a. op den voorgrond een menigte pleister-
beelden) er zeer duidelijk op zijn; n". 80, Pieter van Slingelandt,
Vrijage, en een vlotte studie door Jacob Jordaens (n°. 45), een paar
lachende jongenskoppen, met rood krijt en wat waterverf (groen en
geel) meesterlijk geteekend. Rechts boven draagt deze teekening
de valsche signatuur : F. Hals. De catalogus vermeldt de teekening
als ^toegeschreven aan J. Jordaens", maar er bestaat m. i. geen
twijfel omtrent de echtheid.

Het landschap en hetgeen daarmee samenhangt nam op deze
tentoonstelling een groote plaats in. Niet alleen waren er zeer
karakteristieke teekeningen van meesters uit den tijd van verval
en peuterigheid, zooals Isaac de Moucheron (nos. 59 en 60; de cata-
logus zegt abusievelijk Frederik d. M.); Dirk Langendijk (n°. 48;
Pichegru trekt over de Waal; gem.: D. Langendijk ad vivum deli-
neavit 1795—1803); J. E. en Paul Const. de la Fargue (nos 30 en 31);
Jacob Cats (n"s. 18 en 19, twee landschappen in waterverf, ware
meesterstukken van „Feinmalerei" en zuiverheid van teekenen),
A. Rademaker e. a , maar ook de groote meesters waren goed ver-
tegenwoordigd.

Allereerst zij gewezen op twee zeer goede landschapschetsen
van van Goyen (nos. 35 en 36), beide gemerkt en gedateerd, het eerste
1656 '), het tweede 1651. Bij deze sluit zich onmiddellijk aan een
teekening van Pieter Molijn (n°. 58, gem. en gedat. 1654), eveneens
een landschap, dat niet minder handig gedaan is dan de van
Goyen's.

Of de knappe potloodkrabbel, een weinig met groen opgekleurd,
die de catalogus aan Albert Cuyp toeschrijft (n°. 20 ruïnes van het
kasteel Egmond a/d Hoef) wel van diens hand is, durf ik niet te be-
slissen. Maar ik bleef, na herhaaldelijk zien zelfs, in twijfel dienaan-
gaande.

Geheel anders staan wij tegenover het landschapje door Jacob
Ruisdael (n°. 77), een van die heerlijke teekeningen van dien meester,
waaruit wij hem zoo goed leeren begrijpen, vooral in zijn pogen
tot het scheppen van een rustige en harmonieuse compositie. Rechts
een hengelaar onder een boom, die den rechterhoek afsluit; links
een wilgeboom. Daartusschen water en een verschiet, waarin men

1) Van Goyen stierf in April 1656. Dus is dit een van zijn laatste teekeningen.
 
Annotationen